top of page
Zoeken

Spetter Pieter Pater




Olle woont samen met zijn poppen Shirley en Cecilia in het Thomashuis, een warme en kleinschalige woonzorgvorm voor mensen met een verstandelijke handicap. Het is er gezellig en ‘zo gewoon mogelijk’, ook op die dag in de zomer dat ik het deksel van de uitvaartkist kom brengen. Want Gerda, de mama van Olle, gaat dood. En nu gaan Olle en de medebewoners hun best doen om het deksel zo mooi mogelijk te maken. Met elkaar tekenen ze belangrijke gebeurtenissen uit het leven van Olle en Gerda, en iedereen draagt op zijn of haar manier een likje verf bij.

De bewoners zijn erg trots, en terecht, want het is echt een vrolijk kunstwerk geworden. Ik breng het deksel naar Gerda in het hospice, en ook zij vindt het prachtig. Het blijft daar staan tot aan haar overlijden, en dat is veel later dan verwacht.

Nog een paar keer kom ik bij Gerda in het hospice. Altijd laat ze mij merken hoe blij ze is om mij te zien. Dat we over haar afscheid praten, maakt het niet zwaar. Haar houding maakt het onderwerp bespreekbaar en luchtig. Dat is ook wat duidelijk naar voren komt – want ook al kan Gerda zich niet meer altijd goed uitdrukken door de Alzheimer en lukt het haar soms niet meer om de woorden te vinden – toch is het klip en klaar dat het afscheid vrolijk en licht moet worden. Voor Olle. Maar misschien ook wel voor Gerda zelf, omdat Gerda ook anders in het leven staat dan veel anderen.

Samen lezen we elkaar gedichten voor en verhalen van Toon Tellegen. Kijken we wat past. En wat niet. Het voorlezen gaat langzaam en de zinnen haperen soms. Misschien lastig voor iemand die docente Nederlands is geweest. Maar Gerda laat het niet merken en gaat blijmoedig verder om iets passends te zoeken. In ieder geval muziek van Alfred Jodocus Kwak.

Ondertussen knutselen de bewoners op het Thomashuis verder. Ze hebben linten geverfd. De linten zal ik later aan de stoelen bevestigen bij de afscheidsviering. Zo zijn de vrienden en familie toch verbonden met de bewoners van het Thomashuis, al mogen ze elkaar nu niet knuffelen.

In de herfst gaat het echt slechter met Gerda. Olle weet ook dat mama niet meer beter wordt. En waar mama vroeger Olle altijd opzocht, gaat Olle nu trouw met een begeleider naar mama toe. Hij sjouwt al zijn poppen mee. Als Gerda is overleden en we uitgeleide doen van Gerda bij het hospice, heeft Olle voor het eerst zijn knuffel Bagheera bij zich. Want Bagheera was nog niet eerder bij Gerda geweest. Gelukkig, dat kon nog net. We doen het mooie deksel op de kist. Olle laat Bagheera met zijn pootjes over de kist wrijven. Olle zegt: “Weet je wat ik heb gehoord, er gaan nu nóg meer mensen voor mij zorgen!”. Hoe fijn is het als je er zo in staat.


In de dagen voor het afscheid kom ik nog een keertje praten bij het Thomashuis. We spreken de afscheidsviering door, wat is wel en niet geschikt voor de bewoners. Ook Olle vertelt mij mooie, kleine verhalen over zijn moeder. Zo zongen ze altijd “Raar is leuk, gewoon dat is maar saai” van Harrie Jekkers. En we hebben meteen het volgende muzieknummer….

Omdat Gerda is niet in de zomer overleden, zoals verwacht, maar in de herfst, maken we het op een andere manier licht….


Op zaterdag is de uitvaart. Om tien voor zeven ’s avonds verzamelen de bewoners bij Zuiderhof. Ook de andere genodigden zijn er. Iedereen krijgt een kleurig lampionnetje. Door een zee van lichtjes en fakkels lopen we de oprijlaan van Zuiderhof op. Olle en ik lopen voorop, en ik mag Shirley tillen. Olle vertelt dat hij vanavond na het afscheid naar Jeroen van Koningsbrugge gaat kijken. Lekker, zeg ik, ik ook. En morgen gaat hij uitslapen. En of ik weet, dat Shirley heel erg kan snurken. En dat hijzelf op Johnny Kraaijkamp lijkt. Olle, zeg ik, kijk eens naar al die lichtjes! Kom, we gaan naar binnen, ik heb een mooie stoel voor Shirley en Cecilia naast jou gereserveerd.

We gaan naar binnen. Gerda ligt in bloemenweelde van veldboeketten. Na mijn opening komt Olle naar voren en we houden een tweespraak. Olle heeft heel goed nagedacht over wat hij nog over mama wil vertellen. En voor als hij iets vergeten zou, heeft hij het in een prachtig document meegenomen. Dat houd ik erbij en zo kan ik hem af en toe souffleren. Hij kan nog heel wat vertellen over wat hij met mama voor leuks heeft gedaan. Aan het einde zegt Olle “ Wat moest ik ook alweer zeggen” en ik fluister “ Ik hou van je mama”. Oh ja. “ Ik hou van je mama”.


Olle en de andere bewoners hebben het super gedaan. Ik lees een verhaal voor wat de vader van een begeleider speciaal voor dit afscheid heeft geschreven. Over een meisje wier mama dood gaat. En dat ze verdrietig mag zijn, maar ook weer vrolijk. Daarna vertel ik waar Gerda zich op het laatst nog druk over maakte; hoe ze toch in de kist moest komen als ze dood zou zijn. Dat ik haar uiteindelijk toch gerust kon stellen, dat je na je dood niets meer hoeft. Dan zorgen er andere mensen voor je, en die zorgen ervoor dat het goed komt. En zo is het ook gebeurd.


Terwijl het ‘Spetter Pieter Pater’ inzet, lopen Olle en ik langs de kist van Gerda. De andere bewoners volgen. Buiten staat er warme chocomel. Binnen nemen de familie en vrienden afscheid, buiten hoor ik al wat grapjes. Er volgt gelach. Het leven gaat heel snel weer door. En dat mag ook. Door het donker, maar omringd door het licht, lopen de bewoners weer naar huis.


bottom of page